Filosofie en samen soep maken - prof. dr. Gabriël Anthonio

Blogreeks: Visies en Innovaties in de Zorg - deel 3

Tegenwoordig hebben we voor ieder probleem een categorie en voorziening bedacht. Ouders, jongeren, kinderen en zelfs baby’s met problemen kunnen rekenen op speciale voorzieningen. Mensen met een handicap, gedrags- of psychiatrische problemen en dak- en thuislozen kunnen rekenen op zorg en opvang.

Voordat de zorg wordt geregeld wordt er altijd eerst gekeken of men wel voldoet aan de categorie. Soms wordt er een psychologisch onderzoek gedaan, een andere keer komt een adviseur of arts thuis kijken en weer een andere keer is het een ambtenaar die zich over een dossier buigt en beslist.

Men is opgelucht als men in de categorie valt, want dan is er immers recht op zorg. Hulpverleners leren cliënten op te komen voor hun categorie, aan een categorie hangen immers rechten op zorg, uitkering of toeslagen. De hulpverlening wordt om die reden ook wel eens verweten de zorg onnodig duur te maken. Het is tegelijk pijnlijk dat als je eenmaal in een categorie zit, je er maar moeilijk uit komt.

Het is de Frans Joodse filosoof Emanuel Levinas die ons waarschuwt om de mens op te sluiten in een categorie. “Een mens doden is minder erg dan hem of haar zijn leven lang op te sluiten in een categorie.” Categorieën doen volgens Levinas geen recht aan de mens, als een uniek geheel dat ook nog een keer in verbinding staat men vele anderen.

Het is de Amerikaans Joodse filosofe Hannah Arendt die ons vervolgens op de risico’s van categorieën en bureaucratieën wijst. “Een onverschillige bureaucraat is gevaarlijker dan een psychopaat.” Het geen toeval dat deze twee joodse filosofen zich zorgen maken over het categoriseren van mensen. Ze hebben allebei namelijk de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog en ’uitzuiveren‘ van rassen en naties meegemaakt. Hun filosofie komt dus niet voort uit mooie gedachten, maar vanuit de levenspraktijk. Het is die confrontatie met de praktijk, het kleine verhaal dat ons in beweging kan zetten.

Aan tafel zitten allerlei kinderen. Een meisje zit in een rolstoel, praat niet en heeft handen die verkrampt zijn. Zij stoot geregeld blije klanken uit en wappert daarbij met de handen. Een ander kind, een jongen heeft een klein hoofd. De schedel is niet volgroeid, de ogen staan scheef. Weer een ander kind ziet en hoort slecht, maar heeft een scherpe blik die steeds rond gaat. Weer een ander kind is erg druk. Haar ogen staan dicht bij elkaar, haar gezicht heeft een spitse vorm. Zij is druk, pluist overal aan en legt alles steeds in een andere volgorde op tafel. Als ik de kring rondkijk vallen al deze kinderen in een of andere categorie. Sommige wonen in een voorziening, anderen hebben recht op vervoer of zorg aan huis en weer anderen wonen in een pleeggezin dat met een persoonsgebonden budget bekostigd wordt.

De begeleidster zet een grote pan water op tafel. “We gaan soep maken vandaag!” Enkele kinderen maken het gebaar van lekker en weer anderen likken hun lippen alvast af. Anderen beginnen spontaan te klappen. Waarop een jongen de handen op zijn oren doet. Het wordt even te druk om hem heen. “We gaan eerst sperzieboontjes schoonmaken. Tim, jij knakt de puntjes er van af, Roos knakt het boontje in tweeën en Johan snijdt het boontje in stukjes. Er gaan vijftien boontjes in de soep.” Andere groenten gaan eveneens door vele kinderhanden heen.

Een van de jongeren trappelt en roept luidt “Wij zijn de beste soepmakers. Hij glundert. De begeleidster legt mij uit dat ze elke week soep maakt met deze kinderen die allemaal een beperking hebben. Alles klaarmaken duurt ruim een uur. Ook het tafeldekken en stokbrood snijden hoort erbij. Iedereen helpt mee, er is geen aparte categorie meer, ze zijn allemaal soepmakers.

Ineens begreep ik waarom soep maken zo leuk is voor deze kinderen. Samen soep maken geeft verbinding. Ieder wordt aangesproken op zijn of haar kwaliteiten. Niet wat je niet kan, maar wat je wel kan telt. Categorieën en voorzieningen doen er niet toe.

Mijn gedachten dwalen weg. Waarom denken we steeds in tekort, te weinig menskracht, te weinig geld te weinig middelen? Als je goed kijkt is er overvloed! Waarom zou een gehandicapte geen bijles kunnen geven op een school? Waarom zou een psychiatrische patiënt niet op een rustige plek op de administratie kunnen werken? Waarom zou een 65-plusser geen pleegouder kunnen zijn?

Hier en daar wordt in onze samenleving al voorzichtig samen soep gemaakt, maar het is nog lang niet genoeg. Ik neem me voor vaker vanuit ‘samen soep maken’ te gaan denken. Doe jij ook mee? Samen soep maken wordt misschien wel een nieuwe filosofie die werkers, bestuurders en de politiek zou kunnen inspireren.

 

prof. dr. G.G. (Gabriël) Anthonio

Bijzonder Hoogleraar Sociologie van Leiderschap, Organisaties en Duurzaamheid

Voorzitter Raad van Bestuur bij Verslavingszorg Noord Nederland, Groningen.

 

Gabriel_Anthonio-small Gabriel_Anthonio-small

Reacties
Reactie: (Linda Jansen)
3-3-2019, 21:44
Sinds de geboorte van mijn dochter met Downsyndroom (11), ben ik me gaan verdiepen in 'het tekort'. Het terkort, het gevoel van niet goed genoeg te zijn, zaaien we onbewust nog iedere dag. Ik geloof erin dat het onderwijs een grote rol speelt om dit tij te keren. Mijn docher geniet nu inclusief basisonderwijs. Op haar school maken ze al jaren samen soep. En dat is een verademing. Het inspireert me elke dag weer om me in te zetten voor inclusie: allereerst door mijn eigen tekort te doorzien, en daar afstand van te nemen. Mijn dochter is hierin mijn gids. Haar tekort is slechts dat wat de norm aan haar heeft toegeschreven. Haar kracht is dat wie zij ten diepste is: een uniek mens zoals jij en ik.